Company logo
Aanbouw- en bedieningshandleidingZoekenInhoudsopgaveHome
 
 
Parameter
 
 
Procedure
 
 
 
1.
 Tecu - Open de toepassing Tractor-ECU.
2.
Raak “Instellingen” aan.
Beschikbare tractorprofielen verschijnen.
3.
 Speedsource_Intern stop - Als een tractorprofiel geactiveerd is, moet u het eerst deactiveren.
4.
Raak het te configureren profiel aan.
Het profiel wordt gemarkeerd.
5.
 Speedsource_Intern edit - Roep de parameters van het gemarkeerde tractorprofiel op.
Er verschijnen parameters.
 
 
Naam
Naam van het tractorprofiel.
 
 
Verbinding met ISOBUS-TC?
Met deze parameter stelt u in of de toepassing Tractor-ECU met de toepassing ISOBUS-TC moet communiceren. Hierbij draagt deze de volgende gegevens over: teller, werkstand, positie van de gps-ontvanger.
Deactiveer deze parameter alleen als de terminal als tweede terminal wordt gebruikt en de gps-ontvanger op een andere terminal is aangesloten.
 
 
Snelheid
Configuratie van de snelheidssensor. Hij meet de snelheid.
 
Mogelijke waarden:
 
"Gedeactiveerd"
 
Geen sensor meet de snelheid.
"Wielsensor"
 
Een wielsensor is aan de terminal aangesloten. De wielsensor moet worden gekalibreerd.
"Radarsensor"
 
Een radarsensor is aan de terminal aangesloten. De radarsensor moet worden gekalibreerd.
"GPS Ontvanger"
 
De snelheid wordt d.m.v. gps berekend.
"onbek. sensor via CAN"
 
Een wielsensor of een radarsensor is via CAN met de terminal verbonden.
"Radarsensor via CAN"
 
Een radarsensor is via CAN met de terminal verbonden.
"Wielsensor via CAN"
 
Een wielsensor is via CAN met de terminal verbonden.
 
 
Impulsen per 100 meter
Deze parameter hebt u alleen nodig als u een van de volgende snelheidsbronnen hebt geselecteerd: wielsensor of radarsensor. In andere gevallen wordt de hier ingevoerde waarde genegeerd.
Onder deze parameter verschijnt het resultaat van de kalibratie van de snelheidssensor. Zie:
 
 
 
Werkstandsensor
 
 
Met deze parameter kunt u instellen of een werkstandsensor beschikbaar is en hoe zijn signaal de terminal bereikt.
 
 
Er zijn drie parameters waarmee u de werkstandsensor kunt configureren:
 
Parameter "Montagelocatie en aansluiting"
 
Mogelijke waarden:
 
 
"gedeactiveerd"
 
Geen sensor meet de werkstand.
 
 
"Voorkant via stekker B"
 
Een werkstandsensor bevindt zich aan de trekstang vooraan of aan het aan de trekstang gemonteerde werktuig. Deze is via stekker B aangesloten op de terminal. De werkstandsensor moet worden geconfigureerd.
 
 
"Achterkant via stekker B"
 
Een werkstandsensor bevindt zich aan de trekstang achteraan of aan het aan de trekstang gemonteerde werktuig. Deze is via stekker B aangesloten op de terminal. De werkstandsensor moet worden geconfigureerd.
 
 
"onbek. sensor via CAN"
 
Er is een werkstandsensor die de werkstand van het werktuig vaststelt. Deze is aangesloten op een ISOBUS-jobcomputer of op een andere terminal. Het signaal bereikt de terminal via CAN.
 
 
"Voorkant via CAN"
 
Er is een werkstandsensor die de werkstand van het werktuig aan de voorkant van het voertuig vaststelt. Deze is aangesloten op een ISOBUS-jobcomputer of op een andere terminal. Het signaal bereikt de terminal via CAN.
 
 
"Achterkant via CAN"
 
Er is een werkstandsensor die de werkstand van het werktuig aan de achterkant van het voertuig vaststelt. Deze is aangesloten op een ISOBUS-jobcomputer of op een andere terminal. Het signaal bereikt de terminal via CAN.
 
 
"TRACK-Leader AUTO"
 
Zodra het besturingssysteem geactiveerd is, gaat het systeem ervan uit dat het apparaat zich in de werkstand bevindt.
 
 
 
Parameter "Sensortype"
 
Als er een werkstandsensor via stekker B op de terminal aangesloten is, moet u de terminal mededelen volgens welk principe de sensor werkt.
 
 
Mogelijke waarden:
 
 
"analoog"
 
U gebruikt een analoge werkstandsensor die de hoogte van de driepuntsophanging in procent meet.
 
 
"digitaal"
 
U gebruikt een digitale, ISO-compatibele werkstandsensor conform ISO 11786. De sensor is via de signaalcontactdoos aangesloten op de terminal.
 
 
"ME-sensor Y"
 
U gebruikt een werkstandsensor van Müller-Elektronik. De sensor is aangesloten op de terminal.
 
 
 
Parameter "Inversie"
De terminal gaat er standaard vanuit dat het werktuig zich in de werkstand bevindt, zodra de werkstandsensor een signaal zendt. Indien de werkstandsensor echter omgekeerd functioneert, moet u dit hier instellen.
 
Mogelijke waarden:
 
"Ja" - Werktuig bevindt zich in werkstand als de sensor niet bezet is.
"Nee" - Werktuig bevindt zich in werkstand als de sensor bezet is.
 
 
 
 
Toerental aftakas
Configuratie toerentalsensor van de aftakas. Hij meet het toerental van de aftakas.
 
Mogelijke waarden:
 
“Gedeactiveerd”
 
Geen sensor meet het toerental van de aftakas.
“Toerentalsensor voorkant”
 
Een toerentalsensor die zich aan de aftakas vooraan bevindt.
“Toerentalsensor achterkant”
 
Een toerentalsensor die zich aan de aftakas achteraan bevindt.
 
 
Impulsen per omwenteling
Aantal impulsen die de aftakas per omwenteling via haar toerentalsensor verstuurt.
 
 
Waarschuwing - onvolledige geometrie
Met deze parameter stelt u in of een waarschuwing moet verschijnen wanneer de geometrie onvolledig werd geconfigureerd.
Een geometrie wordt als onvolledig herkend wanneer de afstand C 0 cm bedraagt.
Bij zelfrijders of wanneer de gps-ontvanger op het aanbouwapparaat gemonteerd is, worden geen geometrieën van de tractor gebruikt. In dit geval deactiveert u de parameter, zodat de waarschuwing niet nodeloos verschijnt.
 
Weiterführende Informationen
De snelheidssensor kalibreren
Analoge werkstandsensor kalibreren
Tractorgeometrie