Parameter
Naam
Naam van de virtuele jobcomputer.
Externe boordcomputer
Wanneer u een boordcomputer of agronomische sensor aan de seriële interface aansluit, moet u in deze parameter het model kiezen.
De lijst bevat de volgende apparaten:
- ▪
- Boordcomputers die via een van de protocollen ASD of LH5000 kunnen communiceren en die in staat zijn om met de terminal te communiceren. Als u een boordcomputer wilt aansluiten die deze protocollen ondersteunt, maar die niet in de lijst verschijnt, contacteer a.u.b. Müller-Elektronik en volg de stappen die op het einde van dit hoofdstuk beschreven staan.
- ▪
- Agronomische sensoren die aan die seriële interface van de terminal aangesloten kunnen worden.
- ▪
- AMABUS. Houd er rekening mee dat voor de aansluiting van de AMABUS een speciale kabel nodig is, artikelnummer: 30322572
Procedure
Zo actualiseert u de lijst met boordcomputers:
- þ
- U hebt Müller-Elektronik gecontacteerd en een USB-stick met het installatiebestand ontvangen.
- þ
- De toepassing Virtual ECU is gesloten.
- 1.
- Steek de USB-stick in de terminal.
- 2.
- Start de toepassing Virtual ECU.
- ⇨
- De volgende melding verschijnt: “Wilt u de lijst met externe boordcomputers actualiseren?”
- 3.
- Kies “Ja” om de lijst te actualiseren.
- 4.
- Bevestig.
- 5.
- Start de terminal opnieuw.
- ⇨
- U kunt nu ook de toegevoegde boordcomputer kiezen.
Apparaattype
Gebruik deze parameter om het type landbouwmachine te bepalen.
Er bestaan de volgende apparaattypes:
- ▪
- Zaaimachine
- ▪
- Meststrooimachine
- ▪
- Spuit
- ▪
- Grondbewerking
Koppelingstype
Gebruik deze parameter om het koppelingstype van het landbouwapparaat te bepalen.
De volgende koppelingstypes staan ter beschikking:
- ▪
- onbekend
- ▪
- Zwaaiende trekhaak
- ▪
- 3-punts getrokken
- ▪
- 3-punts gemonteerd
- ▪
- Trekhaak
- ▪
- Vorkkop
- ▪
- Penkoppeling
- ▪
- Vangmuil
- ▪
- Kogelkoppeling
Machinemodel
Deze parameter beïnvloedt hoe de werkbalk in TRACK-Leader de pijl volgt. Door de configuratie zou de registratie van bewerkte oppervlaktes in curves nauwkeuriger moeten gebeuren.
Na elke wijziging moet u ook de geometrie aanpassen.
Mogelijke waarden:
- ▪
- “aangebouwd”
- Instelling voor landbouwapparaten die aan de driepunt van de tractor zijn aangebouwd.
- ▪
- “getrokken machine”
- Instelling voor landbouwmachines die door een tractor worden getrokken. De werkbalk wordt geleid als een aanhangapparaat achter een tractor.
Werkbreedte
Deze parameter geeft de ingestelde werkbreedte van het apparaat weer.
Aantal secties
Voer hier in uit hoeveel uitschakelbare secties de machine bestaat. Bij een veldspuit zijn dit de sectieventielen, bij een meststrooimachine of een zaaimachine kunnen het bijvoorbeeld doseerapparaten zijn.
Deze parameter dient om het correcte aantal secties aan de module SECTION-View door te geven, zodat u de secties handmatig kunt schakelen.
Elke sectie verschijnt als een deel van de werkbalk op het werkscherm.
Secties
Opent een masker waarin u kunt invoeren hoe breed iedere sectie van de machine is.
Geometrie
De geometrie omvat een reeks afmetingen die helpen om de voertuigcombinatie in TRACK-Leader juist af te beelden en haar positie te bepalen.
Om de geometrie op te roepen, raakt u het functiesymbool aan:
TRAMLINE-View
TRAMLINE-View bestaat uit parameters waarmee bij gebruik van zaaimachines rijsporen in TRACK-Leader correct kunnen worden weergegeven.
Voor het gebruik van TRAMLINE-View moet de licentie “TRAMLINE-Management” geactiveerd zijn.
Om TRAMLINE-View op te roepen, raakt u het functiesymbool aan:
Parameter:
- ▪
- “Rijspoorritme”
- Definieert het rijspoorritme waarmee gewerkt wordt.
- ▪
- “Start werk”
- Definieert op welke plaats van de akker u met het werk wilt beginnen.
- ▪
- “Begin halve werkbreedte”
- Definieert of u de eerste doorkruising na werkbegin alleen met een halve werkbreedte doorvoert.